Jongeren, talent en nieuwsgierigheid in tijden van bezuiniging

Pubers worden vaak gezien als ongeïnteresseerd, ongemotiveerd, negatief, lui, ga zo maar door. Strenger aanpakken moet je ze, hardere eisen stellen, respect eisen. De buitenwereld komt met het ene ongevraagde advies na het andere, niet gehinderd door ook maar de minste deskundigheid. Als je zelf dagelijks tot aan je oksels tussen de jongeren staat heb je daar een heel andere kijk op. Mijn eigen ervaringen zijn tenminste onveranderlijk positief. Jongeren willen graag leren, zijn creatief, energiek, willen graag uitblinken en willen best uitgedaagd worden om iets moeilijks te doen. Als mijn leerlingen een keer niet gemotiveerd zijn vraag ik me af wat ik niet goed doe. Motiveren is waarvoor ik betaald word en het heeft weinig zin mijn leerlingen verwijten te maken. En als een leerling ‘lui’ is, of zich misdraagt, is het handiger om me af te vragen wat daarvan de oorzaak is. Dan kan ik er iets aan doen. Gelukkig denken de meeste van mijn collega’s er net zo over.

Ik wil hier, aan het begin van het nieuwe jaar, graag een ervaring delen van zomaar een bijzondere onderwijsdag. Een van die dagen waarvan ik helemaal gelukkig word. Zo’n dag waarin leerlingen enthousiast werken aan iets dat ze werkelijk interesseert en waarvan ze heel graag meer willen weten of begrijpen. Zo’n dag waar een leerling tegen je zegt: “Hè, is het nou al tijd? Ik ben nog niet klaar.”

De laatste lesdag voor de Kerstvakantie was bij ons op het ECL een opwindende dag. De school gonsde van de projecten. Theater en Masterpeace in de onderbouw, terwijl de bovenbouw zich bezighield met onderzoeksvaardigheden en het profielwerkstuk, het ‘pws’. We hebben in de laatste vijf jaar de Leerlijn Vaardigheden ontwikkeld waarin leerlingen van de bovenbouw havo en vwo leren hoe ze een goed onderzoek kunnen opzetten. Ze leren bronnen gebruiken, presenteren, de juiste vragen stellen. Voor havo-leerlingen ligt het zwaartepunt op toepassing van kennis, terwijl vwo-ers een meer wetenschappelijke vraagstelling hebben, al loopt dat in de praktijk wel door elkaar.

Aanvankelijk hadden we de wind wat tegen met ons project. Leerlingen vonden het belachelijk, collega’s waren sceptisch. Maar na vijf jaar volhouden kunnen we zeggen dat ‘Vaardigheden’ een begrip is op school en dat iedereen de voordelen ervan in ziet. De kwaliteit van de profielwerkstukken is in die vijf jaar met sprongen vooruit gegaan.

Ik werk die woensdag met een 5V-groep. De opdracht is in één dag een mini-profielwerkstuk op te zetten. Het hoeft nog niet te worden uitgevoerd, als er maar een goede vraagstelling en een goede opzet is, waarmee het project zo kan worden gestart. Ik begin met uit te leggen dat de allerbelangrijkste stap in een onderzoek (of dat nu praktisch toegepast of wetenschappelijk is) de onderzoeksvraag is: Wat wil ik weten? Bijna iedereen heeft de neiging meteen aan de slag te gaan. Iemand wil bijvoorbeeld iets met pony’s doen, of een werkstuk over auto’s maken. In het verleden kwamen onze leerlingen dan aanzetten met dikke pakken papier over “De Geschiedenis van de Pony, te beginnen bij de Grieken en Romeinen”, of “De Auto in al zijn Aspecten”, bijelkaar geknipt en geplakt van internet. Niemand leerde er iets van en de leerlingen vonden het over het algemeen ook weinig zinvol. Sinds we geleerd hebben dat je leerlingen eerst moet stimuleren na te denken over een goede vraag is het pas echt interessant geworden.

Ik herinner ze aan het project ‘De Verwondering’ dat ze in de vierde klas hebben gedaan. “Belachelijk,” herinnert zich een jongen, die vooraan zit. “Wat vond je daar belachelijk aan?” is mijn vraag. “Nou, we moesten naar het park en allemaal foto’s maken en daar wat over vertellen.” Het kwartje is bij hem duidelijk nog niet gevallen. Ik leg nog eens uit dat het belangrijkste onderdeel van een onderzoek het stellen van de juiste vraag is. Je hebt dan bij wijze van spreken al de helft van je onderzoek gedaan. De rest volgt haast vanzelf. Ik vertel dat als je echt succes wil hebben in je studie, in je beroep, kortom in je leven, je anders moet leren kijken dan een ander. “Zien wat iedereen gezien heeft … en denken wat niemand ooit gedacht heeft,” in de woorden van mijn vriend Dirk van der Wulp. Een succesvolle arts, automonteur, wetenschapper, meubelmaker, ingenieur, kunstenaar ziet de zelfde dingen als ieder ander, maar is in staat zich over die dingen te verwonderen en dat is precies wat hem of haar van anderen onderscheidt en succesvol maakt.

Dat komt bij de leerlingen aan. De aanvankelijke scepsis is voorbij en we gaan met zijn allen aan de slag om vragen te bedenken over dingen die ons bezig houden. Dat blijkt voor de meesten toch niet zo eenvoudig. “Ik weet echt niks te bedenken, meneer,” zegt een meisje.

“Wat wil je later worden?”

“Ik wil medicijnen studeren, of misschien farmacie.”

“En wat zou je willen doen? Wat fascineert je daaraan? Waar word je nou echt enthousiast van?”

“Ik zou een nieuw geneesmiddel tegen kanker willen ontdekken,” zegt ze aarzelend.

“Nou, dan heb je daar je onderzoeksvraag.” Verbazing en ongeloof in de klas. “Natuurlijk heb je vanmiddag geen nieuwe kankermedicijn uitgevonden. Daar gaan in werkelijkheid zo’n vijf tot tien jaar overheen. Maar je kunt wel de eerste stap zetten in je onderzoek. Vraag je af wat er nodig zou zijn om die medicijn te vinden. Denk niet meteen aan een medicijn tegen alle kankers. Waar wil je beginnen?”

En ze gaat aan de slag met nadenken over genetische of omgevingsfactoren als oorzaak voor longkanker. Meegesleept door haar eigen enthousiasme bedenkt ze samen met haar vriendin de ene scherpe vraag na de andere.

Die dag zie ik overal leerlingen enthousiast aan de gang met vragen die hen na aan het hart liggen of waar ze een passie voor hebben. Ik wandel van het ene groepje naar het andere om ze verder op weg te helpen. Intensieve brainstormsessies van zo’n 10 minuten. Hun eerste vragen zijn vaak te algemeen om te onderzoeken. Het is dan de kunst om die in de discussie aan te scherpen. Een vraag als “Waarom vallen de bladeren van de bomen?” is te algemeen. Verliezen alle bomen hun bladeren? Als je hier in de straat kijkt naar de bomen, wat valt je dan op? Zijn alle bomen hun bladeren kwijt? Zijn dat de zelfde soorten, of verschillende? Wat is de oorzaak dat die ene boom nog veel van zijn bladeren heeft, terwijl de anderen helemaal kaal zijn? Zo kom je op een vraag die je kunt onderzoeken en die echt nieuwe inzichten kan opleveren.

Twee meiden willen iets met eetstoornissen. We praten over de oorzaken: genetisch, opvoeding, invloed van de omgeving. We komen niet echt in de buurt van de goede vraag, totdat een van de twee zich laat ontvallen dat ze van de zomer in een kindertehuis in Brazilië met verwaarloosde gaat werken. Na wat heen en weer praten komen ze op de vraag, of er een verband bestaat tussen kindermishandeling en ondervoeding.

Die discussies geven me een enorme kick. En ik zie dat mijn collega’s die met andere groepen werken ook enthousiast worden van de bijzondere onderwerpen die leerlingen willen onderzoeken. Om een kleine greep te doen – maar er is nog veel meer bijzonders – het ene moment praten we over dissonanten in de muziek, het andere moment over het verband tussen kindermishandeling en eetstoornissen, dan weer de vraag of er tijdens de Krijtperiode een ijstijd was, de invloed van milieufactoren op longkanker, welke universele wiskundige wetten zitten er in muzikale systemen, welke gedragsverandering brengt een rookverslaving teweeg, enz. enz. Teveel om op te noemen en allemaal bijzonder. De bijzonderheid is dat het hun eigen vragen zijn, vragen waar ze warm voor lopen. Dat gaan we merken aan het niveau van hun onderzoeken.

Ik verwacht dan ook heel veel van de profielwerkstukken die ze volgend jaar om deze tijd zullen inleveren. Ik denk dat velen in de prijzen gaan vallen.

Als dit de generatie is die het straks in de wereld voor het zeggen heeft, ziet het er goed uit. En dan komt het met de bezuinigingen misschien ook wel goed.

Over Dick van der Wateren

Als blogger en onderwijsauteur denk ik na over onderwijs en pedagogiek. In 2016 verscheen bij Uitgeverij Ten Brink mijn boek 'Verwondering' waarin ik een lans breek voor onderwijs op basis van vragen die leerlingen zelf bedenken. In 2020 verscheen mijn boek De Denkende Klas bij LannooCampus met praktische aanwijzingen om met leerlingen dieper te denken. Als vo-docent heb ik talentvolle en begaafde leerlingen begeleid die meer uitdaging nodig hebben, en leerlingen gecoacht met diverse problemen - onderpresteren, perfectionisme, levensvragen. Na een lang leven in het onderwijs en de wetenschap ben ik in 2017 een filosofische praktijk begonnen, De Verwondering, in Amsterdam. Daar heb ik gesprekken met volwassenen zowel als jongeren over levensvragen, zingeving, werk, studie, relaties.

5 Reacties naar “Jongeren, talent en nieuwsgierigheid in tijden van bezuiniging”

  1. Beste Dick,
    Heel herkenbaar en met een paar mooie spijkers op koppen beschreven.
    Een zeer kritische stap in elk onderzoek is vastleggen “wat ga ik onderzoeken”. Hieraan wordt vaak veel te weinig tijd besteedt omdat men “aan de slag” wil. En met men bedoel ik zowel de leerlingen als de begeleiders. Het is dus een hele mooie oplossing om met zo´n intensieve dag te komen waarop een mini-PWS moet worden gemaakt. Je schrijft dat het vijf jaar heeft geduurd voordat het zover gekomen is. Kun je aangeven hoe jullie dit gedaan hebben en of dit op een overdraagbare wijze is te delen? Ik werk sinds dit jaar op een nieuwe school waar nu pas voor het 2e jaar een 6-VWO klas een PWS heeft gedaan en we zijn dus nog druk bezig dit vorm te geven en een leerlijn op te zetten om hier naar toe te werken. Ik ben vooral erg benieuwd naar hoe jullie er voor gezorgd hebben dat begeleidende docenten blijven doorvragen en motiveren tot er wel een goede onderzoeksvraag is ontstaan. Een praktische vraag die ik heb is hoeveel tijd de leerlingen in 5V besteden aan de formulering van de vraag en de opzet en over hoeveel momenten dit verspreidt is.
    De qoute die je hebt over het project ´De Verwondering` is geweldig! Die zal ik graag gebruiken. Ik was gewend een soortgelijk project te doen (in klas 1 en herhaald in klas 2) dat de titel droeg “Waar?Nemen!” en waar ook voor een deel van de leerlingen het doel lang onzichtbaar bleef.
    Dank voor het delen van je ervaringen. Vind je dit misschien iets om aan te melden bij Lente in het onderwijs? http://lenteinhetonderwijs.nl/
    Succes met het project verder en met de uitvoering van de PWSen.
    Vriendelijke groet,
    Frans

    • Hallo Frans, dank je wel voor je reactie. Ik denk nog na over een manier om onze ervaringen zo met anderen te delen dat ze ermee aan de slag kunnen. De leerlingen krijgen van ons in de vierde een boekje waarin wordt uitgelegd wat een goede vraag is en hoe je zelf een onderzoeksvraag bedenkt, die je ook kunt onderzoeken. Dat wil ik graag opsturen aan iedereen die daarvoor belangstelling heeft. Ik kijk ook of ik op mijn blog een documentenarchief kan maken. Anders via mijn Dropbox.
      Naast het boekje krijgen ze in klas 4V ook een korte powerpoint “De Verwondering” met instructies voor een buitenopdracht. Dat is samen een hele dag. In de vijfde zijn ze ongeveer een ochtend bezig met de formulering van de vraag en een middag aan de uitwerking – bronnen zoeken, methode bedenken, logboek schrijven.
      Ik zal de website Lente in het onderwijs bezoeken.
      Groet
      Dick

  2. GROEN BEOORDELEN: WEG MET DE ZESJESCULTUUR!

    Ja, dat is inderdaad heel inspirerend, zelfs al om zo te lezen. Maar het ziet er misschien makkelijker uit dan het is. Vooral als je leest dat het vijf jaar heeft geduurd voordat deze aanpak succes kreeg. Dat leerlingen die ‘belachelijk’ vonden, kan ik me voorstellen omdat zij zich er weinig bij konden voorstellen. Dat collega’s sceptisch waren zegt veel, helaas: zo ver ligt het ideaal van creatief lesgeven en rekenen op ideeën en de motivatie van leerlingen dus kennelijk van de onderwijspraktijk af. Dat op zijn beurt zegt waarschijnlijk veel over de wijze waarop leerkrachten zelf onderwijs hebben gekregen.

    Een paar dagen geleden stond in de Volkskrant een stukje (Marjolijn Februari 2-1-12) waarin onderzoek werd genoemd naar de vraag waarom Japanners beter zijn in wiskunde dan Amerikanen. Antwoord: omdat kinderen in het Japanse onderwijs veel langer mogen aanklooien. Daarin zit de notie dat we kennis en vooruitgang alleen bereiken door ‘trial and error’. (Zie Tim Harford’s boek “Adapt: Why Success Always Starts with Failure”.) Dat idee zit kennelijk niet in de Nederlandse cultuur, schrijft Februari. Die is er een waarin we altijd op zoek zijn naar elkaars fouten en waarin we veel energie steken in het verbergen van die van onszelf.

    En inderdaad zie je dat terug in de onderwijspraktijk waarin de kwaliteit van een werkstuk, proefwerk of opstel primair door het aantal rode strepen wordt bepaald. Minder fouten, meer kwaliteit! Waarom geen groene strepen? Hoe meer groene strepen hoe hoger het cijfer, heeft – behalve duidelijke pedagogische voordelen – bovendien wiskundige (!) elegantie: zo bouw je een cijfer op, in plaats van af. Dat is immers de (symbolische) praktijk: iedereen begint met een tien waarop elke vergissing in mindering wordt gebracht. Waarom niet beginnen met een 3 voor de intentie er iets van te maken. Die loopt volgens Dicks praktijk (en het echte leven!) meteen op tot een 6 of een 7 als je de goede vraag weet te stellen, of (bij andere onderwerpen) als je er blijk van geeft dat het onderwerp je interesseert. Zo hebben leerlingen meteen al een voldoende voor aanpak en interesse, en terecht, want zonder dat kom je nergens. Vervolgens kunnen ze onbevangen en zonder die verdomde faalangst aan het werk om daar nog een paar punten aan toe te voegen. Daarmee schep je de voorwaarden die nodig zijn om welke waardevolle bijdrage dan ook waaraan dan ook te leveren.
    Deze aanpak kent ook slachtoffers: zonder intentie er iets van te maken en zonder goeie vragen kun je nu behoorlijke cijfers halen, alleen door fouten te vermijden – de cultuur die heerst bij al die falende dienstverleners. Met een minimum aan inspannning haal je in het huidige systeem altijd wel een zesje. Die aanpak wordt in de ‘groene beoordeling’ afgestraft, maar geen nood: zulke resultaatgerichte leerlingen zijn in no time omgeschakeld, met alle voordelen vandien.
    Denk ook aan de docenten voor wie het een feest wordt om proefwerken en werkstukken na te kijken: aan het eind van de middag/avond heb je alleen maar groene, aanmoedigende strepen en V-tjes gezet. En daar wordt men een stuk minder sceptisch van!

    Kortom: het onderwijs zou op dit punt niet onze Calvinistische cultuur moeten bekrachtigen en bij de leerlingen moeten belonen (in de vorm van onverdiende 6-jes), maar hem juist moeten verbeteren, plus – voor wie boter bij de vis wil – is dat de enige manier om nog een kansje te maken in de concurrentie met Azië!

Trackbacks/Pingbacks

  1. Hoe begeleid je onderzoek door leerlingen? « Blogcollectief Onderzoek Onderwijs - 06/09/2012

    […] en het onderdeel ‘De Verwondering’ waarover ik eerder schreef (hier en hier). Dat een goede, ondubbelzinnige en scherpe onderzoeksvraag de voorwaarde is voor een goed […]

  2. Hoe begeleid je onderzoek door leerlingen? « Dick van der Wateren's Blog - 06/09/2012

    […] en het onderdeel ‘De Verwondering’ waarover ik eerder schreef (hier en hier). Dat een goede, ondubbelzinnige en scherpe onderzoeksvraag de voorwaarde is voor een goed […]

Geef een reactie of deel je eigen ervaringen.

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.