Onderwijs2032. Antwoord aan Frans van Haandel

Beste Frans,

Dank voor je uitvoerige reactie en ook nog dank voor het boek ‘Wiskunde in je vingers’ van Joost Hulshof en Ronald Meester dat je me voor de zomer stuurde. We raakten in gesprek toen jij reageerde op mijn blog Broodnodige Nuance en ik op jouw blog Kritisch denken over Onderwijs2032. Op mijn verzoek verwoordde je je persoonlijk perspectief

Zoals we al eerder vaststelden zijn er op de meeste punten geen wereldschokkende verschillen tussen onze standpunten. Samen met de reacties van anderen op jouw en mijn blog lijkt me dit een uitstekende basis om komend najaar het oorspronkelijke voorstel Ons Onderwijs 2032 te vormen tot iets waar leerkrachten en leraren mee kunnen werken.

In de eerste plaats valt mij op dat vooral wiskundigen zich het meest kritisch uitspreken over O2032: jij, Karin Den Heijer, Joost Hulshof, Erik Korthof, Nicole Verhoeven. Dat kan toeval zijn, maar vanuit het perspectief van mijn wiskundecollega’s kan ik me de kritiek op het rapport O2032 en de zorg over een eventuele stelselwijziging goed voorstellen. De twee voorbeelden van rekenopgaven die je in jouw post laat zien spreken boekdelen.

Ook ik moet geregeld rekenles geven in mijn natuurkundeklassen. Veel leerlingen beheersen de tafels niet, kunnen niet hoofdrekenen, hebben geen idee van grootte-orde van vermenigvuldigingen of delingen enz. enz. Dat is bijzonder onhandig omdat ze daardoor de uitkomst die hun rekenmachine geeft niet kunnen controleren.

Ik denk niet dat onze verschillen van inzicht voortkomen uit onze verschillende achtergronden. Ik heb net als jij niet uitsluitend in het vo gewerkt, maar heb tussen twee leraarsbanen zo’n 20 jaar wetenschappelijk onderzoek gedaan en heb ook jarenlang een bedrijf gehad (wetenschapscommunicatie) naast mijn huidige onderwijsbaan.

Misschien komt het verschil voort uit mijn manier van kijken naar onderwijs. Als wetenschapper heb ik geleerd dat het belangrijk is om te leren de juiste vragen te stellen. De werkelijk interessante antwoorden vind je als je mooie vragen stelt. Daarom wil ik mijn leerlingen helpen die vragen zelf te bedenken en niet alleen de (vaak nogal onbenullige) vragen uit de schoolboeken te beantwoorden.

Maar ook collega’s met een andere achtergrond zijn tot de conclusie gekomen dat het onderwijs, zoals het tot nu toe was, aan verandering toe is. Wat ons stoort is een gebrek aan visie op wat goed onderwijs zou moeten zijn en op de doelen ervan. Onderwijs is nu toch vooral opleiden voor een diploma waardoor een belangrijk ander doel, vorming van jonge mensen, nauwelijks een rol speelt. Ook wordt onderwijs teveel in economische termen gedefinieerd. O2032 is een stap in de goede richting maar mist wat mij betreft nog een krachtige visie. Daar zullen we aan moeten werken.

‘wat’ en ‘hoe’

In een eerdere post stelde jij de ‘samenvattende vraag der vragen’: “Voor welk probleem is Onderwijs2032 het antwoord?” Dat is naar mijn mening niet de juiste vraag. De vraag zou moeten zijn: “Wat is goed onderwijs?” en daarna de vraag of we het onderwijs van nu als goed onderwijs kunnen beschouwen. Daarin volg ik graag Gert Biesta die, zoals je ongetwijfeld weet, een evenwichtige verdeling van de domeinen kwalificatie, socialisatie en subjectificatie als een noodzakelijke voorwaarde voor goed onderwijs beschouwt. Daarbij is het doel van goed onderwijs jonge mensen helpen in hun ontwikkeling naar volwassen in de wereld staan. Biesta verstaat daar onder:

Volwassen-zijn betekent dat we niet onze eigen wensen en verlangens centraal stellen, maar steeds weer de vraag stellen of wat we wensen en verlangen goed is voor ons eigen leven, ons leven met anderen (democratie) en het leven op een planeet met beperkte mogelijkheden (ecologie).

Of Ons Onderwijs 2032 de juiste stap is naar goed onderwijs in deze zin laat ik even in het midden. (Ook Biesta is kritisch over het voorstel.) In elk geval is het in mijn ogen goed om regelmatig de vraag te stellen of ons onderwijs nog wel goed genoeg is.

In een reactie op Marjolein Zwik schrijf je:

Kun je [je] er in vinden dat WAT we kinderen leren in het funderend onderwijs overlaten aan het bedrijfsleven en het hoger onderwijs en wel een grote stem moet hebben in HOE we dat doen?

Dat is nu precies waarom ik vind dat wij leraren een grote stem moeten hebben in de ontwikkeling van het curriculum. Jouw voorstel beperkt het doel van onderwijs tot vooral een economisch doel. Het spreekt vanzelf dat we onze kinderen voldoende bagage moeten meegeven om succesvol een beroep te kunnen uitoefenen of een vervolgopleiding af te ronden.

Het bedrijfsleven heeft weinig boodschap aan het pedagogische en vormende aspect van onderwijs. Die zijn vooral geïnteresseerd in werknemers die plooibaar zijn en zich kunnen voegen naar de wensen van hun werkgever. Die heeft maar heel beperkt behoefte aan kritische en creatieve geesten. Het recente nieuws dat de Erasmus Universiteit de cijfers van klas 5 wil laten meetellen bij de selectie van toekomstige studenten geeft te denken. Zowel de wensen van het bedrijfsleven als die van de voortgezette opleidingen dreigen zo van scholen, nog meer dan nu al het geval is, diplomafabrieken te maken waarbij de cijfers van een beperkt aantal vakken worden gewogen.

Ik ben het ook op een meer principiële manier niet eens met de scheiding van verantwoordelijkheden over inhoud en uitvoering, het ‘wat’ en het ‘hoe’, die jij voorstelt. Die twee kun je niet van elkaar loskoppelen. Wat je onderwijst bepaalt in belangrijke mate hoe je onderwijst en omgekeerd. En dat is precies het conflict waarin veel scholen terechtkomen, die vorming als belangrijk doel van hun onderwijs zien. Nu wordt het ‘wat’ bepaald door de overheid, in jouw voorstel laten we het over aan het bedrijfsleven en hogere opleidingen. Dat maakt het niet beter. Die scheiding heeft van leraren slaafse uitvoerders gemaakt van een beleid dat door anderen is bedacht en waarop zij geen invloed hebben. Daarvoor hebben we nu juist met zijn allen ‘Het Alternatief’ (1 en 2) en ‘Flip the System’ geschreven.

pedagogiek en vorming

Wanneer we eenzijdig de nadruk leggen op vakbekwaamheid van leraren (geen misverstand: die is een beginvoorwaarde!) en het bedrijfsleven en de vervolgopleidingen het curriculum laten bepalen, gaat een belangrijk doel van het onderwijs verloren: de vorming van jonge mensen tot volwassen deelnemers aan de democratische samenleving. Dan kunnen we maar beter bewust nadenken over de vraag hoe we dat doel bereiken.

Ik ben het volkomen met je eens dat we in het onderwijs het probleem van functioneel analfabetisme moeten aanpakken – net zoals we kinderen goed (!) rekenonderwijs moeten geven. Maar leren lezen is niet alleen een technische kwestie. Het gaat ook om plezier in lezen, dat verloren gaat wanneer we kinderen, als ze een keer een boek hebben gelezen, lastig vallen met allerlei formulieren waarop ze vragen over het boek moeten beantwoorden. Lees ook wat de Engelse schrijver Neil Gaiman daarover zegt (in ‘Why Our Future Depends on Libraries, Reading and Daydreaming: The Reading Agency Lecture, 2013’):

Well-meaning adults can easily destroy a child’s love of reading: stop them reading what they enjoy, or give them worthy-but-dull books that you like, the twenty- first-century equivalents of Victorian “improving” literature. You’ll wind up with a generation convinced that reading is uncool and, worse, unpleasant.

Over het belang van lezen voor onze maatschappij:

Fiction can show you a different world. It can take you somewhere you’ve never been. Once you’ve visited other worlds, like those who ate fairy fruit, you can never be entirely content with the world that you grew up in. And discontent is a good thing: people can modify and improve their worlds, leave them better, leave them different, if they’re discontented.

En, tenslotte:

We have an obligation to tell our politicians what we want, to vote against politicians of whatever party who do not understand the value of reading in creating worthwhile citizens, who do not want to act to preserve and protect knowledge and encourage literacy. This is not a matter of party politics. This is a matter of common humanity.

Literatuur in deze zin, als venster naar de wereld, als spiegel voor opgroeiende jonge mensen, als vormingsinstrument, zou wat mij betreft onderdeel moeten zijn van een nieuw curriculum. Dat geldt ook voor de andere kunsten en niet te vergeten sport en beweging. Ook die hebben een vormende functie die we in goed onderwijs niet kunnen missen. Lees wat Biesta daarover schrijft in ‘Het prachtige risico van onderwijs’.

Nog beter zou zijn wanneer we alle vakken die we op school onderwijzen in dit licht bekijken. Geen angst, ik bedoel niet dat we wiskunde moeten gaan opleuken met zogenaamd maatschappelijk relevante verhaaltjes. Wel dat we onze leerlingen moeten leren denken in plaats van kunstjes en truukjes uitvoeren. Maar laten we dit dit punt even rusten voor een latere discussie.

denken

Een tweede punt wat betreft functioneel analfabetisme is zo mogelijk nog belangrijker en volgt uit het vorige. Dat is dat veel mensen weliswaar hebben leren lezen, maar niet in staat zijn informatie kritisch te beschouwen. Dat is een regelrechte ondermijning van de democratie, zoals we kunnen zien aan ontwikkelingen rond het Oekraïne-referendum, Brexit en de maatschappelijke verscheurdheid die ontstaat rond de Amerikaanse verkiezingen. In Nederland zien we die verscheurdheid en een diep wantrouwen tegen autoriteit bijvoorbeeld ontstaan rond het vluchtelingenvraagstuk.

Een tijd terug hoorde ik Biesta zeggen:

“Onderwijs gaat niet om een sterke wil, maar om wat we zouden moeten willen. Het gaat niet om hoe je moet motiveren, maar om het motiveren voor het goede… Het onderwijs moet zich niet aanpassen aan de samenleving. Het moet er juist voor zorgen dat leerlingen kritisch kunnen denken als de samenleving de verkeerde kant uit gaat.”

Het onderwijs kan niet alle maatschappelijke problemen oplossen maar in elk geval eraan bijdragen dat mensen beter in staat zijn zin en onzin te onderscheiden. Daarvoor is nodig dat we jonge mensen niet alleen leren technisch lezen maar ook bronnen en informatie kritisch analyseren. Ze moeten leren dat niet alle informatie die gepubliceerd is ook juist is. En dat kunnen we in al onze lessen doen, bij natuurkunde, wiskunde, geschiedenis, de talen zowel als bij maatschappijleer. Zo dragen alle vakken bij tot de vorming van jonge mensen tot kritische wereldburgers.

curriculumvernieuwing

Dat brengt me op mijn laatste punt, de noodzaak tot vernieuwing van het curriculum. Daarin verschillen we het meeste. Jij zegt dat veel van wat in O2032 wordt voorgesteld nu ook al kan en dat daarvoor geen ingrijpende stelselwijziging nodig is. Ik stel daar tegenover dat, willen we goed onderwijs geven er wel degelijk landelijk moet worden gewerkt aan de doelen en de inhoud. Als wij leraren daarbij niet het voortouw nemen, dan lopen we het risico dat wij uitvoerders worden (blijven) van andermans beleid en zijn we weer terug bij af: de ‘vrijwillige slavernij’ die Thijs Jansen beschrijft in Het Alternatief.

Laten we over deze uitgangspunten, onze verschillen en overeenkomsten, verder praten.

Een collegiale groet,

Dick

bronnen

Gert J.J. Biesta (2015). Het prachtige risico van onderwijs. Culemborg: Uitgeverij Phronese.

Gert J.J. Biesta (2015). Persoonsvorming of subjectificatie? Een poging tot verdere verheldering. Geraadpleegd op 20-08-2016, van http://wij-leren.nl/persoonsvorming-subjectificatie.php

Neil Gaiman (2016). Why Our Future Depends on Libraries, Reading and Daydreaming: The Reading Agency Lecture, 2013. In: The View from the Cheap Seats. London, HarperCollins Publishers Ltd.

Thijs Jansen (2013). Inleiding – Van vrijwillige slaven tot voortrekkers. In R. Kneyber & J. Evers (Eds.), Het alternatief. Weg met de afrekencultuur in het onderwijs! (pp. 12–16). Amsterdam: Uitgeverij Boom.

Over Dick van der Wateren

Als blogger en onderwijsauteur denk ik na over onderwijs en pedagogiek. In 2016 verscheen bij Uitgeverij Ten Brink mijn boek 'Verwondering' waarin ik een lans breek voor onderwijs op basis van vragen die leerlingen zelf bedenken. In 2020 verscheen mijn boek De Denkende Klas bij LannooCampus met praktische aanwijzingen om met leerlingen dieper te denken. Als vo-docent heb ik talentvolle en begaafde leerlingen begeleid die meer uitdaging nodig hebben, en leerlingen gecoacht met diverse problemen - onderpresteren, perfectionisme, levensvragen. Na een lang leven in het onderwijs en de wetenschap ben ik in 2017 een filosofische praktijk begonnen, De Verwondering, in Amsterdam. Daar heb ik gesprekken met volwassenen zowel als jongeren over levensvragen, zingeving, werk, studie, relaties.

11 Reacties naar “Onderwijs2032. Antwoord aan Frans van Haandel”

  1. Dit is op Blogcollectief Onderzoek Onderwijs herblogden reageerde:

    Volgende aflevering van een discussie over Ns Onderwjs 2032 (rapport Schnabel), die voor de zomer begon.
    Daar ging nog een aantal stukken op deze groepsblog aan vooraf, onder andere: Onderwijs2032 als nadere professionalisering (https://onderzoekonderwijs.net/2016/04/07/onderwijs2032-als-nadere-professionalisering/) en Het curriculum als brug naar beter onderwijs (https://onderzoekonderwijs.net/2016/04/18/het-curriculum-als-brug-naar-beter-onderwijs/). Hoewel op Twitter de emoties over Nderwijs2032 soms hoog opliepen, blijken de standpunten veel dichter bij elkaar te liggen wanneer we meer dan 140 tekens tot onze beschikking hebben. Dat stemt ootimistisch over het vervolgtraject van de vorig jaar ingezetten curriculumvernieuwing.

  2. Beste Dick,

    Ik ben de laatste om te beweren dat ‘vorming’ geen belangrijk onderdeel van de opvoeding van jongeren zou moeten zijn. Vorming hoort erbij! Maar waarom wordt er altijd naar het onderwijs gewezen om dit soort doelstellingen te verwezenlijken? Hebben ouders in deze geen taak dan?

    Op school werken, als het tenminste goed is, vooral vakdeskundigen, geen vormingswerkers. Ouders besteden zo’n gespecialiseerd deel van het werk uit aan deze experts. Maar zelf moeten zij voor de rest zorgen, dunkt mij. Je vraagt toch ook niet aan een arts of buschauffeur om ook nog eens aan ‘vorming’ te doen. Die doen waar zij goed in zijn: genezen respectievelijk rijden.

    Dit neemt uiteraard niet weg dat leraren in hun manier van doen, in hun manier van lesgeven een voorbeeldfunctie kunnen hebben. Maar dat gaat impliciet, zonder mooi geformuleerde doelstellingen. Lijkt mij ook wel voldoende. Laat aan de ouders wat aan de ouders is, zou ik zeggen.

    Wat Onderwijs2032 betreft sta ik trouwens aan de zijlijn: ik kijk alleen toe. En ik zie dan al dat gekrakeel eromheen en haal (ouder en wijzer geworden) vervolgens mijn schouders op. Het is goed dat eens in de zoveel tijd (of eigenlijk: altijd) leraren naar hun rol in de maatschappij kijken. In die zin biedt Onderwijs2032 zeker kansen. Maar verder denk ik: weer zo’n onderwerp waar leraren elkaar over in de haren vliegen, het zoveelste. Ik zie liever een goed voorbereide, boeiende, les ;-). Daar hebben leerlingen ook het meeste aan! En laat die ‘vorming’ maar de verantwoordelijkheid van de primaire opvoeders: de ouders. Of ga jij ze soms in het weekend uit de kroeg halen ;-)?

    • Ik ben het met Hans Wisbrun eens dat een docent een vakdeskundige en geen vormingswerker is. Maar vakdeskundige is in dit verband tweeërlei: het vak wat hij geeft op zich, de kennis die hij overdraagt, èn de bij behorende didaktiek, het overdragen van die kennis, maar iedere docent heeft in zijn opleiding ook pedagogiek en daarbij enige psychologie meegekregen, omdat er méér is dan die twee. Er wordt van ons voor de klas dacht ik dus iets meer gevraagd dan het schoolvak vakkundig doorgeven aan de leerling en daarbij verder in onze manier van doen en manier van lesgeven alleen een voorbeeldfunctie te hebben.
      Niet dat we daarin taken van ouders moeten overnemen, maar naar mijn mening vullen wij wel aan vanuit onze beide vakgebieden: het schoolvak en het leraarsvak, én het derde vakgebied; het omgaan met leerlingen. We staan als mensen tussen mensenkinderen in een mensen- en kinderenmaatschappij en zullen daar toch egelmatig op de één of andere manier in onze lessen aan refereren. Elk vak heeft maatschappelijke implicaties en de kinderen die we lesgeven kunnen we niet losmaken uit hun maatschappelijke context.
      Je zult in je lessen dus te allen tijde te maken hebben met maatschappelijke ontwikkelingen en persoonlijke situaties waar je niet omheen kunt. Ik denk aan recente topics aan Turkije, maar ook aan smartphones, die het schoolgebeuren direct raken. Daar kun je het met je leerlingen over hebben.
      Je kunt van ouders ook niet verwachten dat zij altijd kennis en inzicht hebben in allerlei bijkomende zaken die met het vak dat wij geven te maken hebben en bijvoorbeeld in allerlei interacties tussen leerlingen die binnen de school plaatsvinden en dat ouders dus als primaire opvoeders in deze hun taak kunnen invullen.
      De vergelijking met arts en buschauffeur gaat natuurlijk helemaal niet op. Zij hebben slechts een fractie van de tijd die leerlingen met ons delen en aan ons besteden met die leerlingen te maken op een zeer beperkt terrein (en toch zal menig arts en buschauffeur in situaties dat dat nodig is opvoedend optreden…). De (school)tijd van leerlingen wordt voor een integrerend deel bepaald door leraren.
      Die leraren staan allereerst voor een goede les voor de klas, inderdaad, maar een goede les is meer dan dat wat ik opmaak uit jouw reactie. En die “rest” die voor de ouders overblijft? Ik denk dat het één van de fundamentele discussiepunten is rond Onderwijs2032 waar de scheiding tussen school en thuis op het gebied van “burgerschap” en dergelijke moet liggen en hoe “mooi” eventuele doelstellingen dan moeten zijn of gerealiseerd kunnen worden. Het is goed dat docenten altijd naar hun rol in de maatschappij kijken, inderdaad!

    • Beste Hans
      Je hebt een wat ongelukkige keus van metaforen.
      Hoewel dat belangrijk werk is, een buschauffeur brengt passagiers van A naar B. Leerlingen zijn geen passagiers en wij geen buschauffeur. Wij zijn ook geen dokter en leerlingen zijn geen patiënten. Ze zijn niet ziek. Leerlingen zijn jonge mensen die bezig zijn volwassen te worden. Wij hebben de verantwoordelijkheid om ons tot die volwassenwording te verhouden.
      School heeft in een democratische samenleving een belangrijke taak, jonge mensen helpen een volwassen rol in de wereld te nemen. Beide functies van onderwijs kunnen we niet ontkennen en wanneer je de functie van leraar reduceert tot alleen maar overbrengen van kennis en vaardigheden diet tekort aan de pedagogische functie die wij ook hebben. Lees anders Biesta (nog) eens.

      • Jeetje, al twee mensen (Dick en Erik) die het hebben over mijn ‘ongelukkige metaforen’. Alsof het daarom in mijn bijdrage zou gaan! Ga gewoon op de belangrijkste inhoud in, zou ik zeggen: ouders kunnen hun verantwoordelijkheid niet zo maar afschuiven naar het onderwijs.

        Als ex-leraar en vakdidacticus maak ik bovendien geen onderscheid tussen de inhoud van het vak en de ‘pedagogische functie’. Die laatste is iets heel anders dan de functie vormingswerker.

        Ik houd het dus voor gezien en zal hier hier nooit meer een bijdrage leveren. Zie mijn laatste alinea.

      • Niet zo lichtgeraakt, Hans.
        Jouw vergelijking met buschauffeurs en huisartsen raakt precies de kern en daar ging ik serieus op in. Verder heeft niemand ook beweerd dat leraren vormingswerkers moeten zijn.

      • Wat betreft je voorstel om de vorming aan ouders over te laten, dat is mij te mager. Kinderen brengen een kwart tot een derde van hun tijd op school door onder de hoede van leraren. Die kunnen hun maatschappelijke verantwoordelijkheid van pedagogen niet op de ouders afschuiven. Wij hebben, naast ouders, wel degelijk de taak om kinderen te vormen.
        Ik ben benieuwd naar jouw opvatting over pedagogie, maar begrijp dat jij die niet meer met ons wilt delen.

    • Lichtgeraakt? Zou kunnen. Maar het is niet leuk, Dick, als je een serieuze bijdrage probeert te leveren aan een discussie en jij (Erik heeft gelukkig een breder perspectief) gaat alleen maar in op een vergelijking/metafoor daaruit. Ik bood je hierboven een herkansing, die je helaas niet hebt aangegrepen.

      Ik wens je nog veel plezier met deze discussie.

      • Jammer, dat je afhaakt, Hans (en dat doen er al zoveel als het om Onderwijs2032 gaat, helaas). Die “ongelukkige metaforen” betreffen maar een klein deel van mijn reactie. Ik ga op een aantal punten zeker een eind met je mee, ook, en wil de ouders niets essentieels afnemen.
        Maar ik draai jouw zin van 25/08/2016 bij 08:34 graag ook om: het onderwijs kan haar verantwoordelijkheid niet zo maar afschuiven naar de ouders. We doceren meer dan kennis sec, we leggen ruim beslag op het leven van leerlingen, we maken ze daarin mee in hun interactie met anderen en hun adaptatie van wat wij hen aan kennis bieden.
        Ook Dick plaatst de rol van een docent in een breder verband en blijft niet hangen in die “ongelukkige metaforen”.
        Ik ben het met Dick eens: ik vind jouw benadering van de rol van de docent en het onderwijs in het leven van een leerling, afgewogen tegen die van de ouders ook te mager. Didactiek en pedagogiek stopt voor mij niet waar jij de grens wilt trekken.

Trackbacks/Pingbacks

  1. Draagvlak en verdieping voor Onderwijs 2032: hoe zien we dat? | onderwijs_2032 science check - 15/09/2016

    […] Dick van der Wateren (26 juli 2016). Onderwijs2032. Antwoord aan Frans van Haandel. blog […]

Geef een reactie of deel je eigen ervaringen.

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.