O ja, ik was het bijna vergeten. Na al die briljante ideeën die politici ons hebben geschonken – als daar zijn geweld tegen docenten strenger straffen, bezuinigingen vermomd als “Passend Onderwijs” – kwam vorige week de fenomenale gedachte uit de bankjes van de PVV: leerlingen moet verboden worden leraren bij hun voornaam te noemen. De partij van de gefrustreerde kleine man heeft de oplossing voor de crisis in het onderwijs gevonden. En raadt eens, hij kost niks.
Nou heb ik, sinds ik 34 jaar geleden als docent begon veel meegemaakt. Jonge collega’s zien komen en gaan. Sommigen lieten zich tutoyeren, anderen niet. Maar mij is nooit ook maar de geringste correlatie opgevallen tussen tutoyeren en ordeproblemen. Nieuwe docenten, die zich standvastig met meneer of mevrouw lieten aanspreken, werden even vaak aan kop en kont de klas uitgedragen als hun meegaander collega’s. En omgedraaid ken ik docenten die zich bij hun voornaam laten noemen en die ware rotsen in de branding zijn, waar kinderen tegen opkijken, maar bij wie ze zich ook veilig voelen.
Dat laatste is het sleutelwoord: veiligheid. Je kunt autoriteit niet afdwingen met streng straffen of je laten vousvoyeren. Autoriteit heb je, ik schreef het al eerder, door je vakbekwaamheid als docent en pedagoog en door de warmte en veiligheid die je je leerlingen in de klas geeft.
In mijn eerste jaar voor de klas, in 1977, heb ik dat aan den lijve ervaren. Mijn 3-mavo-klas liet me die eerste weken alle hoeken van het lokaal zien. Heel beleefd. Ze zeiden u en spraken me aan met meneer, maar mijn gezag moest ik nog verdienen. In een brugklas deelde ik de ene straf na de andere uit en die werden zwaarder en zwaarder. Totdat de mentor van die klas ingreep en me leerde dat je met straffen snel aan het eind van je mogelijkheden komt (je kunt ze tenslotte niet doodslaan) en hoe ik in plaats daarvan met de klas kon praten. Na een paar maanden waren mijn ordeproblemen voorbij en sinds die tijd is straf een interventie die ik maar zelden toepas. In de jaren daarna mochten leerlingen mij tutoyeren, als ze dat wilden. Nooit iets gemerkt van gebrek aan respect. Integendeel.
Acht jaar geleden, na jaren van afwezigheid weer terug voor de klas (ECL, Haarlem), zeiden de leerlingen bijna vanzelf u en meneer tegen me. Ik was intussen wat ouder geworden. Wie wil kan bij mijn voornaam noemen en een enkeling doet dat ook. Het maakt me niet uit.
Als de politiek het echt serieus meent met het onderwijs (ik begin daar serieus aan te twijfelen) heb ik wel wat ideetjes. Die heb ik niet zelf bedacht, zo briljant ben ik niet. Neem bijvoorbeeld de voorstellen van de Algemene Onderwijsbond en hun actie Geen Bonus, Maar Banen tegen de bezuigingen, die als Passend Onderwijs worden verkocht. Of die van de Vereniging Balans voor ouders van kinderen met leer- en gedragsstoornissen.
Mij lijkt dat kleinere klassen, lokalen en materiaal voor praktica en praktijkonderwijs, betere opleidingen voor docenten en onderwijsondersteunend personeel, handhaving van zorg voor leerlingen met leer- en gedragsstoornissen al een hele stap in de goede richting zouden zijn. Jammer genoeg kost dat geld, maar in een land dat zich graag als kenniseconomie adverteert kan dat toch geen probleem zijn. Ik weet weinig van economie, maar van mensen die daarvoor doorgeleerd hebben hoor ik dat je tijdens een economische crisis juist moet investeren en niet bezuinigen. En wat is een mooiere investering in de toekomst dan de jeugd?
Nog geen reacties ... Wees de eerste die een reactie plaatst!